Inventariserend Veldonderzoek door middel van karterende proefsleuven (IVO-P), december 2019
Voor het plangebied Het Koninginnehof in Zuidland, gemeente Nissewaard heeft Hollandia archeologen in opdracht van de gemeente een inventariserend veldonderzoek door middel van karterende proefsleuven uitgevoerd. Binnen het plangebied vindt nieuwbouw plaatst en bij een verkennende booronderzoek zijn meerdere veraarde veenlagen aangetroffen die met een kleilaag zijn afgedekt. Dit geeft aan dat het veen op een gegeven moment ontwaterd is geweest, eventueel het gevolg van menselijk handelen, en vervolgens weer met zeewater is overstroomd. Daarbij kunnen archeologische niveaus zijn afgedekt en bewaard gebleven. Er zijn destijds geen archeologische vondsten of bewoningslagen aangetoond, maar met boringen kunnen archeologische resten worden gemist. Gravend onderzoek heeft dan een grotere kans op het aantonen van archeologische resten.
Een afwateringssysteem uit de middeleeuwen
De veenlagen bevinden zich richting het noordwesten op grotere diepte en zonder grootschalige ingrepen of graafwerkzaamheden buiten het bereik van regulier archeologisch onderzoek. In de meest zuidwestelijke hoek van het plangebied liggen de te onderzoeken veenlagen binnen bereik. Parallel aan de Julianastraat is vervolgens een proefsleuf gegraven.
In het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied zijn vijf zuidwest-noordoost georiƫnteerde greppels aangetroffen. De greppels bevonden zich parallel aan elkaar en waren waarschijnlijk gegraven ter bevordering van de afwatering van het gebied destijds. De greppels waren gegraven in een veenlaag waarvan de bovenzijde sterk kleiig was. Dit niveau en de greppels waren vervolgens opgevuld geraakt met klei. In de greppels bevond zich geen materiaal dat iets over de ouderdom kan vertellen. Daartoe zijn verschillende grondmonsters genomen ten behoeve van radiokoolstofdaterend (14C) onderzoek. De kleilagen bevatten geen geschikt materiaal voor een datering. De mineraalarme veenlaag is vervolgens gedateerd, waarbij rekening gehouden dient te worden dat de bovenzijde geoxideerd is en slechts een terminus post quem datering van de archeologische sporen mogelijk is. Het radiokoolstofdaterend onderzoek leverde een ouderdom van het bemonsterde veen op tussen 422-602 cal. AD. De sporen zijn op basis hiervan in de vroege of volle middeleeuwen te dateren. De sporen staan los van de bewoning uit de Romeinse tijd die ten noorden van het onderhavige onderzoeksgebied is vastgesteld. Hoewel de vindplaats zelf niet behoudenswaardig wordt geacht, leverde het archeologisch onderzoek nieuwe kennis op over de landinrichting en mogelijk zelfs bewoning in dit deel van Zuidland gedurende de vroege of volle middeleeuwen. Het is goed mogelijk dat in het noordoosten van het plangebied een natuurlijke afwateringsgeul was gelegen die zowel in de Romeinse tijd als later in de middeleeuwen een belangrijke functie had in het bewoonbaar houden van het gebied. Het zijn vaak in een nat gebied de waterlopen waarlangs gewoond werd. Deze laag in het landschap gelegen delen voerden overtollig water weg en met geringe inspanningen kon de nederzetting dan droog gehouden worden. Water zoekt immers altijd van hoog naar laag de weg van de minste weerstand. Een principe dat ook toepasbaar is als de zee binnendringt. Ook hier zullen eerder de lagere delen overstromen met voor archeologen het gunstige gevolg dat bewoningssporen worden afgedekt en bewaard. De aanwezigheid van natuurlijke waterlopen geeft dan ook een hogere kans op het de aanwezigheid van nederzettingen.