Archeologische waardestelling voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers in het rivierengebied, 2020-2021

In het rivierengebied, gelegen tussen Nijmegen en Rotterdam, is het waterschap rivierenland voornemens om natuurvriendelijke oevers aan te leggen om de biodiversiteit te stimuleren en de slootkanten voor verschillende dieren toegankelijker te maken. Onder leiding van Tijhuis ingenieurs voert Hollandia archeologen het archeologisch (voor)onderzoek uit. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken of de graafwerkzaamheden archeologische vindplaatsen gaan bedreigen. Daarop kunnen in een vroeg stadium maatregelen getroffen worden om de archeologische resten te behouden.

Behoud in situ/ex situ

Het behouden van archeologische resten in de ondergrond, met andere woorden het beschermen van het bodemarchief, is een op Europees niveau gesloten overeenkomst die elke lidstaat op nationaal niveau implementeert. De bescherming van archeologische vindplaatsen vindt in Nederland voornamelijk plaats door het toekennen van dubbelbestemmingen archeologie. Dit zijn gebieden waar archeologische vindplaatsen verwacht kunnen worden en waarvoor de betrokken partijen in de gelegenheid gesteld moeten kunnen worden om ze te beschermen. Een andere vorm van bescherming is de verplichting om archeologische vindplaatsen enkel door archeologen te laten onderzoeken en die daarbij op een gestandaardiseerde wijze werken.

Waarom is het rivierengebied archeologisch zo interessant?

De ondergrond in het rivierengebied bestaat uit voormalige stroomgordels die het gebied vanaf het Holoceen hebben doorsneden. Rivierlopen waren in het verleden aantrekkelijke vestingsplaatsen vanwege de hogere ligging en de toegankelijkheid over water. De oevers van de rivier en het komgebied werd gebruikt als weidegrond of om gewassen op de verbouwen. De verplaatsing van de rivierlopen door de tijd geeft het gebied een dynamisch karakter. Dit betekent dat in verschillende periodes de bewoning op andere plaatsen verwacht kan worden. Nederzettingen kunnen door het verplaatsen van rivierlopen zijn afgedekt met jongere afzettingen of daardoor zelfs geheel zijn opgeruimd. Dat maakt dat op sommige plaatsen in het rivierengebied in Nederland prehistorische woonplaatsen vrijwel direct onder de zodenlaag tevoorschijn komen terwijl op andere plaatsen tot ruim een meter of zelfs dieper gegraven moet worden wil men deze kunnen bereiken. Bekende voorbeelden daarvan zijn de opgravingen die in het kader van de aanleg van de Betuwe-route zijn uitgevoerd.

De natuurvriendelijke oevers worden over het algemeen niet diep gegraven. Desalniettemin kunnen archeologische vindplaatsen door de werkzaamheden in het geding komen. Om een goed beeld te krijgen wanneer, wat, waar en op welke diepte archeologische resten aanwezig zijn, wordt een verwachtingsmodel opgesteld en deze door middel van veldonderzoeken getoetst. Dit resulteert in een rapport waarop de gemeente kan besluiten of maatregelen nodig zijn om de aangetroffen archeologische resten verder te beschermen. De gemeente hanteert hiervoor het vergunningstelsel zoals dat formeel is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening.

Het project is in 2020 opgestart en zal naar verwachting in 2021 worden voltooid. De meeste onderzoeksresultaten verhouden zich tot het aanscherpen van bestaande geologische kennis en verwachtingsmodellen. Op verschillende plaatsen zijn stroomgordels en crevassegeulen (doorbraakgeulen) beter in kaart gebracht. Een lokatie leverde gebruiksaardewerk uit de ijzertijd-Romeinse tijd op en niet verwachte landinrichtingssporen uit de late middeleeuwen op. Een nederzetting die verder moest worden beschermd werd hier niet aangetroffen.